Terwijl anderen spelen met de gedachte dat het Westen slimme macht zou moeten gebruiken om zijn invloed in mondiale aangelegenheden te behouden, gebruikt China meedogenloos zijn scherpe macht om de wereldorde nieuw vorm te geven. Het groots opgezette Chinese One-Belt-One-Road plan is bijvoorbeeld niet slechts bedoeld om een nieuwe economische invloedsfeer op het Euro-Aziatisch continent te creëren, maar om ook de politieke wil van Beijing te doen gelden in de regio.

Veel landen worden nog verblind door de denkbeeldige lucratieve vooruitzichten van de enorme Chinese markt. Maar soms blijkt deze nieuwe versie van de Euro-Aziatische geplande economie een veel bittere smaak te hebben dan gedacht. Recente voorbeelden vormen Sri Lanka en Pakistan die na voltooiing van enkele onrendabele infrastructurele haven- en ondergrondse spoorprojecten, zichzelf hoge schulden op de hals hebben gehaald. Bij het aanwenden van zijn nieuw verworven invloed, zou China gemeenschappelijke internationale praktijken en normen moeten volgen. Als deze projecten van te voren op verantwoorde wijze waren getoetst, in plaats dat alleen maar geopolitieke overwegingen boven economische houdbaarheid werden geplaatst, dan zouden de ontvangende landen zich geen zorgen hoeven te maken over een toekomst bezwaard met een enorme nationale schuldenlast.

Taiwan is een duidelijk slachtoffer van de buitensporige aanwending door China van zijn invloed bij nieuwe ontwikkelingen in de wereld. China heeft het afgelopen jaar op botte wijze van het internationale bedrijfsleven geëist, dat het zich aan zijn beginsel van het één China-beleid houdt. China eist van internationale bedrijven buiten zijn grondgebied gevestigd, zoals hotelketens en luchtvaartmaatschappijen, dat de naam Taiwan wordt gewijzigd in “Provincie van China.” Sommige bedrijven verwerpen moedig de Chinese eis op grond van het principe van niet-politieke inmenging in zaken, in het bijzonder door een buitenlandse regering, terwijl andere bezwijken voor de wil van het Hemelse Rijk uit vrees voor de gevolgen van Chinese straf en handelssancties.

Een recent voorbeeld van de Chinese dwang met betrekking tot Taiwan, is de onder directe invloed van Beijing eenzijdige intrekking door de Oost-Aziatische Olympische Comité (EAOC) van de organisatie van de 1e Oost-Aziatische Jeugdspelen in Taiwan in 2019. Dit wekt verontwaardiging en verwarring in Taiwan omdat Beijing openlijk heeft verklaard dat de annulering rechtstreeks verband houdt met een voorgesteld referendum om aan het Taiwanese volk de vraag voor te leggen of zij liever de vreemde benaming “Chinees Taipei” willen behouden, of een herkenbare naam zoals “Taiwan” willen gebruiken om deel te nemen aan de Olympische Spelen van 2020 in Tokio. Het voorstellen van een dergelijk referendum is slechts een uitdrukking van de vrijheid van meningsuiting in een democratische samenleving als Taiwan.

Dit tamelijk onschuldig burgerinitiatief is voor een Orwelliaans regime als China, is echter totaal onaanvaardbaar. En opnieuw gebruikt Beijing zijn spierballen voor het onder druk zetten van Oost-Aziatische buren om gezamenlijk het sportevenement te annuleren. Alleen Japan blijkt moedig genoeg om zich van stemming te onthouden. De boosheid onder het Taiwanese volk valt makkelijk te begrijpen na drie jaren van voorbereiding, nog afgezien van de miljoenen dollars die zijn geïnvesteerd in het afgeblazen evenement. De internationale gemeenschap zou in zulke zaken zich niet moeten berusten en onverschillig opstellen. Buigen voor de politieke druk en economische chantage wordt door Beijing slechts opgevat als verdere aanmoediging om met grotere vastberadenheid het mes te slijpen en het vizier te richten op een volgend slachtoffer. Dat kan een ieder zijn.

Amb.Tom T.C. Chou
Den Haag